Identificatie Als je ’s avonds de ambulance belt, komt ook de politie. G. Geltner zag hoe een patiënt die zich niet wilde identificeren onnodig hard werd aangepakt. Hij vraagt zich af of hij de volgende keer wel weer moet bellen als hij iemand op straat ziet liggen.
G. Geltner is a historian at the University of Amsterdam
Rond middernacht trof ik in mijn straat in De Pijp in Amsterdam een jongeman aan in diepe slaap, geleund tegen een invalidenwagentje. Blijkbaar was hij eerst van zijn fiets gestapt en daarna op een veilige plek op het trottoir gaan zitten. Misschien was hij met opzet zo neergezegen. Als je bloeddruk plotseling afneemt, is het slimmer je op de grond te laten vallen dan de klap af te wachten. Zo vonden wij hem, ik en een stelletje uit de buurt dat kort daarvoor was komen aangelopen, nu iets meer dan een maand geleden.
Zijn apathie was bijna komisch. Schreeuwen, knijpen, slaan – niets kreeg hem wakker. We zorgden ervoor dat hij iets comfortabeler lag, legden een sjaal onder zijn hoofd. Iemand belde het laatst ingetoetste nummer op de mobiele telefoon van de jongen. De man die opnam, zei dat hij in de buurt was en zo kwam. Een kwartiertje later besloten we – nog steeds zonder die vriend – een ambulance te bellen.
Hij zag er trouwens netjes uit. Een twintiger, goed geknipt, trendy jeans en horloge, sneakers en een camelkleurig windjack. Hij rook niet naar alcohol, we zagen geen sporen van geweld of drugsgebruik. Gewoon iemand die diep sliep, alleen op een ongebruikelijke plek naar onze geconditioneerde mening. Klassiek geval van ‘materie die niet op zijn plaats is’.
Je krijgt de politie erbij
Tegenwoordig is een ambulance bellen in Amsterdam een packagedeal: je krijgt de politie erbij. Medische hulpverleners worden soms bij aankomst bij een ongeluk of gewelddadig tafereel geconfronteerd met omstanders, familieleden of andere betrokkenen en gehinderd in hun werk. Dan kan de politie als het moet bijstand verlenen.
Ook nu kwam de politie. Veel politie, in verhouding tot één slapende man. Een dienstwagen, een motor, en ook nog een onherkenbare politieauto. Behoorlijk overdreven, dacht ik, maar goed. De ambulanceverplegers kwamen op hetzelfde moment, maar hielden zich vooralsnog afzijdig. Eerst benaderde de politie de jongeman. Na enkele minuten, nu met behulp van de hulpverleners, ontwaakte de jongen. Hij ging staan, in de war, en trilde. „Wie ben jij? Wat doe jij hier?”, vroegen de hulpverleners. „Je hebt deze mensen bezorgd gemaakt. Jij kan niet zomaar op straat gaan slapen.”
Wat doe ik de volgende keer als ik iemand zie die mogelijk medische hulp nodig heeft?
Hij had geen portefeuille bij zich, dat wisten we al. Toen de ambulancemedewerkers naar zijn personalia vroegen, weigerde hij. „Moet ik die opgeven?”, vroeg hij. „Ja”, zeiden ze. „Ik denk het niet”, zei ik zacht. Ik was nu de enige omstander die nog was overgebleven. De jongen mompelde dat hij vlakbij woonde, dat hij geen legitimatie bij zich had en dat hij mocht zitten waar hij wilde. Hij ging zich niet identificeren. Toen deed hij langzaam een stapje opzij.
Drie minuten eerder lag hij nog buiten westen op straat. Nu was de jongeman kennelijk zo gevaarlijk dat de medici geen rol meer konden spelen. De politieagenten smeten hem tegen de muur en wierpen hem daarna op de grond. Geen discussie meer. Gezicht naar beneden, armen op de rug, handboeien. Het politieteam stapt weer in de wagen. En weg waren ze, met de jongeman op de achterbank.
Wij wilden alleen maar helpen
Ambulance Amsterdam benadrukt op haar website dat ‘uitsluitend als dit voor de directe acute hulpverlening noodzakelijk is’ personalia uitgewisseld moeten worden met de politie. In dit geval hadden de ambulancemedewerkers de leiding al vrij snel overgedragen aan de politie, zonder enige noodzaak.
Het was tragisch en ironisch, wat in mijn buurt gebeurde. Wij wilden alleen maar iemand helpen. Had dat niet gekund zonder interventie van de politieagenten of het bedenkelijke protocol van Ambulance Amsterdam? Zien ze niet hoe scheef de verhoudingen zijn tussen stethoscoop en politiewapen?
En wat doe ik de volgende keer als ik iemand op straat zie die mogelijk medische hulp nodig heeft? Het is absurd dat ik nu moet gaan bedenken, of gissen, wat zijn of haar omstandigheden zijn, voordat ik een ambulance bel. Andere oplossingen zijn nog onwenselijker: zelf iemand naar de spoedeisende hulp brengen, waar niet om personalia gevraagd wordt, is gevaarlijk, ook als je met de taxi gaat. Als wat ik zag binnen het (grijze) gebied van de wet valt, dan denk ik dat we een betere vorm van samenwerking moeten bedenken, zodat we zo’n tragedie kunnen voorkomen.
Hoe meer ogen, hoe veiliger
Er zijn twee verschillende, met elkaar samenhangende oplossingen. Ten eerste moeten we ons beter informeren over de rechten en plichten van zowel slachtoffers als omstanders. Met deze kennis is het vooral belangrijk om er tot het eind bij te blijven, althans ter plekke. Zoals de Amerikaanse stadssocioloog Jane Jacobs ooit zei, ‘hoe meer lokale ogen kijken op straat, hoe veiliger de buurt’. Zo bescherm je niet alleen het slachtoffer maar ook de hulpverleners. Want ook zij kunnen zich immers geïntimideerd voelen, niet alleen door omstanders, maar ook door politieagenten.
Tegelijkertijd moeten hulpverleners hun samenwerking met de politie verbeteren bij de uitoefening van hun kerntaak. Het is zeker verstandig dat de politie soms aanwezig is. Maar of dat het noodzakelijk is, kan de medische staf in eerste instantie toch zelf beoordelen. En er moet een veel scherpere definitie komen van wat ‘noodzakelijke interventie’ van politieagenten behelst.
Ja, bijna elk medisch geval in de publieke ruimte kan gezien worden als een verstoring van de openbare orde. Maar als de afstand tussen hulp en arrestatie zo klein is, hebben we een probleem.